Over insecten
Op 30 maart 1622 stuurde Constantijn Huygens vanuit Londen een bedelbrief naar zijn ouders.
Bij vrienden stond hij 240 florijnen in het krijt. Het geld was niet verbrast, zo haastte hij zich uiteen te zetten, maar was opgegaan aan belangwekkende zaken: ‘La lunette de Drebbel en a mangé quarante ’
Deze uitgave betrof de kort daarvoor door Cornelis Drebbel uitgevonden samengestelde microscoop.
Huygens was een ooggetuige van de genese van een instrument dat zou uitgroeien tot een van de symbolen van de Nieuwe Wetenschap van de zeventiende eeuw ….
Al had Drebbel in zijn hele leven niets anders gepresteerd, dan nog had hij met dit wonderlijke buisje ongetwijfeld een onsterfelijke naam verworven’, schreef Huygens acht jaar later in zijn jeugdherinneringen:
‘Het is werkelijk of je voor een nieuw schouwtoneel van de natuur staat, op een andere aarde bent.
Klassieke opvattingen over insecten
Van insecten was net zo min als van het klassieke begrip kometen duidelijk wat er precies onder werd verstaan. Aristoteles sprak over entomon en latere Romeinse schrijvers over insecta, welke beide woorden zoveel als ‘ingesneden’ of ‘gekorven’ betekenen. Niet alleen de diertjes die tegenwoordig tot de klasse van de insecten worden begrepen, maar ook geleedpotigen en sommige soorten reptielen werden hier toe gerekend. Vaak werd de term insecta als verzamelnaam gebruikt voor kleine, wriemelende wezens met een gelede bouw en vier of meer pootjes. Ten gevolge van hun complexe generatie bestond er weinig zicht op hun verschillende soorten en hun respectievelijke ontwikkelingsstadia en werden wormen, rupsen, maden, larven en poppen nogal eens verwisseld. Hier wordt het klassieke, ruime concept van insecta als uitgangspunt genomen.
Uit “Het Boeck der Natuere”, Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping 1575-1715. Eric Jorink
© 05/2017 by Dirk Raes, created with wix.com